donderdag, maart 19, 2009

Fortis-commissie moest meer doen dan rommelen in de marge

MATTHIAS STORME meent dat de essentie verloren dreigt te gaan in de aanbevelingen van de Fortis-commissie. Met een paar beleidsvoorstellen hoopt hij de vage conclusies van de commissie aan te vullen.

De parlementaire onderzoekscommissie “Fortis” eindigt met een vage reeks aanbevelingen om bepaalde problemen nader te onderzoeken die betrekking “zouden kunnen hebben” op de scheiding der machten. Daarbij dreigt de essentie verloren te gaan; ik doe een poging die in herinnering te brengen en daar duidelijke hervormingsvoorstellen aan te koppelen.

Daarbij wil ik me niet uitspreken over (individuele) verantwoordelijkheden in de Fortis-zaak, en zelfs niet over de vraag of de “scheiding der machten” geschonden werd. Het onderzoek heeft blootgelegd dat schendingen van fundamentele regels van onze rechtsstaat meer dan uitzonderlijk kunnen voorkomen en dat, ook al zouden ze er niet geweest zijn, ons rechtssysteem daartegen alvast onvoldoende garanties biedt. Ook heeft het blootgelegd dat heel wat verantwoordelijkheden onvoldoende duidelijk zijn afgebakend en de vervlechting tussen de uitvoerende macht (politiek), “openbaar ministerie” (OM) en rechterlijke macht te groot is.
Dat er “geen probleem” is indien onze politici (en magistraten) allen deugdzaam zijn, is niet relevant: zoals Spinoza al leerde is een deugdelijk politiek systeem niet een dat behoorlijk werkt wanneer de bestuurders deugdzaam zijn, maar een dat behoorlijk werkt zelfs als de bestuurders niet deugdzaam zijn.
Verder geldt ook dat “justice must not only be done, but must also be seen to be done”: de burger heeft recht op een gerecht dat niet alleen onafhankelijk en onpartijdig is, maar ook aantoonbaar onafhankelijk en onpartijdig is. Dat er geen perfect systeem bestaat, ontslaat ons niet van de plicht om zonodig radicale hervormingen door te voeren om de grondbeginselen van de rechtsstaat zoveel mogelijk te garanderen door concrete regels en procedures.

Ons gerecht lijdt aan vele kwalen; onze politiek aan nog meer. In dit bestek kan ik die niet allemaal bespreken, laat staan oplossingen aangeven. Ik zal het dus nauwelijks hebben over het schandaal van de gerechtelijke achterstand, of het buitensporig gebrek aan rechtsbescherming van de burger tegen de overheid door het totaal dysfunctioneren van de Raad van State. Ik bespreek slechts enkele belangrijke pijnpunten, vetrekkend van het meest wezenlijke: het recht van de burger op een onpartijdige en onafhankelijke wettelijke rechter.

1. Er zijn onvoldoende wettelijke garanties dat de bepaling welke rechters precies zetelen in een concrete zaak onpartijdig gebeurt. Daartoe moet de aanwijzing van die rechters gebeuren op grond van wettelijke regels die radicaal uitsluiten dat dit in functie van een concrete zaak gebeurt. De samenstelling van de kamer die een bepaalde zaak zal behandelen moet dus vastliggen vooraleer van die zaak sprake is, en mag niet meer kunnen worden beïnvloed, noch door een partij, noch door het OM, noch door het gerecht zelf. Dit heet in Duitsland de “Garantie des gesetzlichen Richters “ en daar wordt streng de hand aan gehouden. A fortiori moet manipulatie van de samenstelling na de start van de procedure uitgesloten worden.

2. De regels inzake procedure en rechtsbescherming moeten zodanig aangepast worden dat een partij geen voordeel meer kan halen uit een vertraging in de beslissing van een zaak. In de Fortis-zaak heeft men geprobeerd de rechterlijke beslissing te vertragen en nutteloos te maken door een heropening van de debatten te vragen. Maar het probleem is ruimer: zo is de rechtsbescherming van de burger tegen de overheid illusoir omdat de Raad van State, wanneer ze na zo’n jaar of 8 eindelijk eens beslist over een verzoek tot nietigverklaring, massaal dergelijke verzoeken “zonder voorwerp” verklaart omdat een nietigverklaring intussen achterhaald zou zijn. Op die plaats stelt de overheid de burgers voor een fait accompli en blijven illegale beslissingen massaal ongestraft (zoals in Doel).

3. De positie van het OM moet radicaal gewijzigd worden in een zin die dit tegelijk opwaardeert en inperkt: enerzijds moet de onafhankelijkheid tegenover de regering (uitvoerende macht) gegarandeerd worden, anderzijds de vervlechting met de rechterlijke macht radicaal beëindigd (behoudens het cassatieparket, dat een heel andere functie heeft, maar – opdat de burger dat ook zou begrijpen – beter van naam zou veranderen en en ook in andere opzichten duidelijk afstand zou moeten nemen van het OM, zoals dat bv. bij het Europees Hof of de Nederlandse Hoge Raad het geval is).

Dit houdt niet alleen de afschaffing in van art. 140 Gerechtelijk wetboek (“waken” over de regelmatigheid van de dienst van de rechtbanken) en 399 (“ordehandhaving in de rechtbanken”), maar ook de inperking van de bevoegdheden buiten strafzaken (138bis § 1).
Het houdt ook in dat het OM duidelijk onderscheiden wordt van de rechterlijke macht in zijn plaats in het proces, in zijn kledij, in zijn behuizing. In een proces kan het niet meer dat de openbare aanklager naast de rechter zit of dezelfde kledij draagt; die moet in alle opzichten behandeld worden zoals een advocaat van een partij; de procureur zowel als de stafhouder van de advocaten moeten burelen hebben buiten de rechtbank, enz.

Tegelijk moet de onafhankelijkheid tegenover de regering versterkt worden, en hier pleit ik ervoor om het OM los te maken van de uitvoerende macht en een eigen constitutioneel statuut te geven waarbij het niet meer aan de regering verantwoording aflegt maar, zoals de regering, rechtstreeks aan het parlement. Dat model bestaat in verschillende Europese landen. De wezenlijke taak van het OM bestaat er immers in – op een bepaald gebied – de wetten te doen toepassen die door het parlement worden gemaakt. Het komt niet aan de regering toe te bepalen welke wetten men wil uitvoeren en welke niet, welke misdrijven men wil vervolgen en welke niet: dat hoort te worden beslist in dialoog tussen OM (college van procureurs-generaal) en parlement. De noodzakelijke hervorming houdt dus veel meer in dan enkel de afschaffing van art. 1088 (volgens hetwelk de Minister van Justitie de procureur-generaal de opdracht kan geven cassatie aan te tekenen).

Kortom, er is veel meer nodig dan wat morrelen in de marge.

De auteur doceert o.m. procesrecht en rechtsvergelijking aan de KU Leuven.

Geen opmerkingen:

 
Locations of visitors to this page