vrijdag, oktober 19, 2007

De kern van de zaak: BHV discrimineert in strijd met het belgisch evenwicht

Mijn eerdere bijdrage "Interpretatie zonder te zinzen: waarom de splitsing van BHV grondwettelijk moet", die verkort in de Juristenkrant nr. 154 verscheen, heeft dan toch een beargumenteerde reactie opgeroepen. In de Juristenkrant nr. 155 argumenteert Koen Lemmens waarom volgens hem een terugkeer naar de arrondissementele kieskringen met behoud van BHV grondwettig is, en mijn verwerping daarvan ‘erg speculatief’. Daarbij gebruikt hij wel een merkwaardige interpretatie van het Belgisch evenwicht, die manifest strijdig is met de Belgische grondwet maar wel overeenstemt met de retoriek van het Franstalig revanchisme.

Ter herinnering: de vraag gaat of de Grondwet, zoals meer bepaald toegepast in arrest nr. 73/2003 van het Grondwettelijk Hof (toen nog Arbitragehof) een terugkeer naar de arrondissementele kieskringen uitsluit. Mijn stelling luidde dat dit inderdaad het geval is, waarbij ik er wel aan toevoegde dat enerzijds een niet-gesplitste federale kieskring wel kon en anderzijds een splitsing gepaard kon gaan met maatregelen ter bescherming van minderheden in overeenstemming met het Belgisch evenwicht.

Lemmens verwijt me overweging B.9.5. te citeren zonder de daaraan voorafgaande B.9.4., die volgens hem aantoont dat zonder de invoering van provinciale kieskringen BHV wel behouden had kunnen blijven. Hij vergeet daarbij onder meer overweging B.9.2., waar B.9.4. op voortbouwt, en die stelt: ‘Er dient evenwel te worden opgemerkt dat, hoewel die handhaving, in 1994, bestaanbaar kon worden beoordeeld met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, diezelfde bepalingen die handhaving op dat ogenblik niet vereisten, noch thans vereisen.’

Voor de goede lezer, die de rechtspraak van het Arbitragehof kent, is duidelijk dat het Hof oordeelt dat iets wat vroeger door de beugel kon, dat niet noodzakelijk nu nog kan. Dit stemt overeen met de rechtspraak in vergelijkbare materies. Met name inzake de zetelverdeling bij de Europese verkiezingen had het Arbitragehof ook al aanvaard (arrest nr. 26/90 van 14 juli 1990) dat de voor Vlaanderen nadelige zetelverdeling tijdelijk kon blijven bestaan maar in het kader van een verdere evolutie van de staatshervorming diende te verdwijnen. Men moet weten dat in de Belgische traditie de rechter nooit openlijk een overruling toegeeft, d.w.z. een terugkomen op eerdere rechtspraak, maar die verbergt achter het aanhalen van een gewijzigde context of ander distinguo (hetzelfde geldt overigens ook voor de Engelse rechter, maar veel minder voor de Staats-Nederlandse, Duitse, Europese of Amerikaanse rechter). Dat is een normaal element van de stijl van onze rechtspraak. Psychologen zullen overigens zeer mooi kunnen uitleggen waarom ook de meeste andere mensen niet bereid zijn openlijk hun mening te veranderen zonder dat ze daarvoor een gewijzigde omstandigheid inroepen, ongeacht of die relevant is of niet.

De invoering van provinciale kieskringen behalve in Vlaams-Brabant geeft dus wel het kader aan waarin de ongrondwettigheid zich bevindt, maar niet de reden voor die ongrondwettigheid. Die reden ligt in de discriminatie in het licht van de Grondwet. Die discriminatie bestaat niet uit het al dan niet provinciaal zijn van de kieskring, maar uit het eenzijdig taalgrensoverschrijdend karakter ervan. Dat was precies de motivering van het middel dat gegrond werd verklaard. En dat is a contrario te toetsen.

Stel dat er overal provinciale kieskringen zouden zijn, behalve in Namen en Luxemburg en deze twee één kieskring zouden vormen. Zou het Hof dan de kandidaten van die twee provincies gediscrimineerd achten omdat ze in concurrentie treden met die van de andere provincie? Dat gelooft niemand. Het probleem van BHV is niet dat die kieskring provincieoverschrijdend is, maar dat die eenzijdig gewestoverschrijdend, gemeenschapsoverschrijdend en taalgrensoverschrijdend is en dat de fundamentele kenmerken van de Belgische federatie zoals opgesomd in art. 1 tot 5 juist die indeling in gemeenschappen, gewesten en taalgebieden omvatten.

Daarmee komen we aan de grond van de zaak, en het is vooral daar dat Lemmens uit de bocht gaat. Om de terugkeer naar arrondissementele kieskringen met behoud van BHV te legitimeren roept Lemmens elementen in die de verschillende behandeling tussen BHV en de andere kieskringen zouden rechtvaardigen: ‘Om evidente redenen gaat het om de uitzonderlijke situatie van de Vlamingen in Brussel en de Franstaligen in de rand’. Daarmee schrijft hij zich niet in in het Belgisch grondwettelijk kader, waar het hier om gaat, maar in de imperialistische logica van de meeste Franstalige partijen, namelijk de weigering om de twee grondslagen te aanvaarden waarop het Belgisch evenwicht berust, nl. (1) de gelijkwaardigheid tussen het Nederlands en het Frans taalgebied, tussen Vlaanderen en Wallonië, en (2) het parallellisme in de bescherming van de Franstaligen op federaal vlak en de Nederlandstaligen in Brussel (zie I.a. André ALEN, Compendium van het belgisch staatsrecht nr. 248. Vgl. daartegenover de de recente uitspraken van José Happart en de commentaar erop van Paul Geudens in de Gazet van Antwerpen van 17 september 2007 "Happart zet Belgisch evenwicht op de helling"). De positie van Franstaligen in Vlaanderen is dus gekoppeld aan die van Nederlandstaligen in Wallonië en helemaal niet aan die van de Nederlandstaligen in Brussel.

Dat evenwicht blijkt uit de in het middel aangehaalde bepalingen van de Grondwet die het volgende inhouden:
- de gelijkwaardigheid van de Vlaamse gemeenschap en de Franse gemeenschap (art. 1, 2 en passim);
- de gelijkwaardigheid van het Vlaams gewest en het Waals gewest (art. 1,3 en passim);
- de gelijkwaardigheid van het Nederlands taalgebied en het Franse taalgebied (art. 4 en passim) en het grondwettelijk bestaan van “grenzen” van deze taalgebieden, die door art. 4 lid 3 bijzonder beschermd zijn;
- de toewijzing van de provincie Vlaams-Brabant aan het Vlaams Gewest op volstrekt gelijkwaardige wijze als de toewijzing van de andere Vlaamse provincies aan dat Gewest en de toewijzing van Waals-Brabant aan het Waals Gewest en de andere Waalse provincies aan dat Gewest (art. 5 GW);
- de volstrekt parallelle territoriale regeling van de bevoegdheid van de Vlaamse gemeenschap over het Nederlands taalgebied en van de Franse Gemeenschap over het Frans taalgebied (§2 van art. 127, 128 en 129 GW);
- de volstrekt parallelle onmogelijkheid voor een inwoner van het Vlaams Gewest om verkozen te worden in de Raad van de Franse Gemeenschap en voor een inwoner van het Waals gewest om verkozen te worden in de Raad van de Vlaamse gemeenschap (art. 24bis Bijzondere Wet hervorming instellingen).
Het blijkt ook uit de vergelijkbare wijze van samenstellen van de federale en de Brusselse regering en de gelijkaardige beschermingsmechanismen (alarmbel e.d.m.)

Het bestaan van faciliteitengemeenten in Vlaams-Brabant kan geen rechtvaardiging vormen voor het verstoren van dit evenwicht ten nadele van Vlaams-Brabant, aangezien dergelijke gemeenten in meerdere provincies aanwezig zijn, en er in andere provincies ook geen bijzondere regels gelden; behalve in beperkte mate in Komen en Voeren - maar zij kunnen alvast het totaal aantal Nederlandstalige v. Franstalige volksvertegenwoordigers niet beïnvloeden. Hieruit moet men alvast afleiden dat ook een "inschrijvingsrecht" voor inwoners in Vlaams-Brabant om in Brussel te stemmen voor (Franstalige) lijsten aldaar, slechts grondwettig is voor zover dit het totaal aantal zetels voor Vlaams-Brabant niet kan beïnvloeden.

Los van alle vragen van interpretatie van een arrest dat een compromis vormde tussen 12 netjes politiek verdeelde rechters, ligt hier de kern van de zaak: de onwil van de Franstaligen tot aanvaarding van de gelijkwaardigheid van het Nederlands en de daaruit voortvloeiende eis van reciprociteit van alle faciliteiten of andere uitzonderingen.

Matthias Storme, advocaat en buitengewoon hoogleraar aan de KUL

1 opmerking:

Luc Deconinck zei

Prof. Storme heeft volkomen gelijk. Men mag niet vergeten dat de kieskring BHV van voor 1900 dateert en nooit werd ingevoerd om de Franstligen een of ander recht toe te kennen. Hij bestond al toen Brussel nog een Vlaamse stad was. Het enige waar de Franstaligen zich op kunnen "beroemen" is dat zij er tot nog toe in geslaagd zijn de logische splitsing van die kieskring (lees aanpassing aan de administratieve en staatsrechtelijke indeling van het land) tegen te houden, wat uiteraard niet moeilijk is als men over een vetorecht beschikt. Lezen we niet als één van de conclsuies en aanbevelingen van het centrum Harmel (24 april 1958 !!!) "de politieke afdeling beveelt de volgende hervormingen aan : (e) definitieve vastlegging van de taalgrens; f) in overeenstemming brengen van de bestuurlijke en gerechtelijke gebieden met de taalgrens g) vervanging van de hudige provincie Brabant door een provincie Brussel, een Vlaamse provincie Noord-Brabant en een Waalse provincie Zuid-Brabant enz..". Littera e) werd uitgevoerd in 1962-63; littera g) in 1995 en littera f) blijft tot op heden dode letter voor kieskring en gerechtelijk arrondissement !!!
Dan was het centrum Harmel een verademing (en revolutie) vergeleken bij alle drogretoriek die we vandaag de dag in sommige kringen lezen en horen.
Overigens is er nog een heel triviale reden - naast de pertinente argumentatie van Prof. Storme, waarom de "terugkeer" naar een arrondissementele kieskring BHV ongmobleijk is : nl. omdat het administratief arrondissement BHV sedert meer dan dertig jaar niet meer bestaat ! Zo een "terugkeer" kan alleen door een nieuwe wet. Die nieuwe wet moet natuurlijk uitgaan van de NU bestaande juridische en staatkundige omgeving, en dat is er één waare geen arrondissement BHV bestaat, terwijl er ook geen enkele ratio legis zou zijn om het wel bestaande en meer dan 550 000 inwoners tellende arrondissement Halle-Vilvoorde samen te voegen met een ander arrondissement, en zeker niet met een arrondissement uit een andere provincie, gewest, taalgebied.

 
Locations of visitors to this page