woensdag, maart 23, 2005

Lizin ontsnapt onterecht aan politieke verantwoordelijkheid

Juristenkrant nr. 106 van 23 maart 2005

Dat senaatsvoorzitter Anne-Marie Lizin een fout heeft gemaakt door een brief te zenden naar een rechter thuis in een poging om een geschil te beïnvloeden waarvan de debatten al waren gesloten, daaraan heeft niemand getwijfeld. Zelfs professionele dwarsdenkers niet. De fout moet dus wel grof zijn, en dat is ze ook. Niettemin doen sommige reacties in dit dossier de wenkbrauwen fronsen.

In het verleden heeft men al regelmatig politici tot ontslag gedwongen zonder dat ze zelf enige fout hadden begaan, zoals bv. bij de ontsnapping van Dutroux, en wellicht ook bij de dioxinecrisis. Politieke verantwoordelijkheid noemde men dat dan. Sommigen gaan nog verder en geloven in collectieve schuld (denk aan de Sippenhaft die ingevoerd is door de zogenaamde anti-racismewet). Maar voor senaatsvoorzitter Lizin geldt zelfs die politieke verantwoordelijkheid blijkbaar niet, zelfs niet voor persoonlijke fouten. Meer nog, we zien hier omzeggens het omgekeerde fenomeen opduiken: waar sommige andere politici verantwoordelijk werden gesteld voor fouten die ze niet hadden begaan, waar men onder de zogenaamde anti-racismewet kan worden gestraft zonder dat men aan enig misdrijf heeft meegewerkt, wordt de senaatsvoorzitster verontschuldigd voor fouten die Anne-Marie Lizin heeft begaan, zogenaamd niet in haar hoedanigheid van Senaatsvoorzitter, maar in haar hoedanigheid van burgemeester van Hoei. De Senaatsvoorzitter lijdt dus blijkbaar aan een zekere vorm van schizofrenie of MPS (multipersonality syndrome); hoewel: in haar hoedanigheid van burgemeester blijkt ze al evenmin politiek verantwoordelijk.

Moet iemand die een politieke functie bekleedt dan voor elke fout aftreden? Vanzelfsprekend niet. Wel moet men op de eerste plaats één maat en één gewicht hanteren. Een belangrijk criterium is daarbij op de eerste plaats niet in welke "hoedanigheid" een fout begaan wordt - dat soort schizofrenie moeten we dringend achter ons laten - maar wel of de fout een inbreuk is op de specifieke verplichtingen die uit de beklede functie voortvloeien. Een fout uit het privéleven kan daarbij slechts spelen indien deze ook de ongeschiktheid voor de functie aantoont. Toegepast op de zaak-Lizin lijkt het me duidelijk dat het schrijven van brieven naar rechters persoonlijk, buiten elke tegenspraak om, om hen te beïnvloeden bij een beslissing, a fortiori wanneer de debatten reeds zijn gesloten, voor iederéén een fout is, ongeacht of men een politieke functie bekleedt of niet, maar daarnaast ook een zeer specifieke fout uitmaakt voor een lid van de wetgevende macht (net zoals voor een lid van de uitvoerende macht).

Zoals onder meer uit art. 151 Strafwetboek blijkt, hebben zij een specifieke plicht de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te garanderen. In het litigieuze geval kan men bovendien ook spreken van misbruik van functie. In zo'n geval lijkt het me normaal dat onafgezien van eventuele gemeenrechtelijke sancties er ook politiek duidelijk een stap terug wordt gezet. Dit betekent misschien nog niet dat Mevrouw Lizin ontslag moet nemen als senator - hoewel: men heeft Roeland Raes daartoe gedwongen terwijl hij juridisch geen enkele fout had begaan (zelfs niet onder de zogenaamde negationismewet, die op zichzelf al een zeer betwistbare inbreuk op de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting vormt). Maar als senaatsvoorzitter deugt ze duidelijk niet, temeer daar ze niet aan haar proefstuk is in het begaan van dit soort fouten. De onschuld uithangen en beterschap beloven is totaal ongeloofwaardig als men weet dat Lizin in september 2003 op briefpapier van de stad Hoei een Brusselse onderzoeksrechter (dus niét het parket) heeft aangeschreven om het onderzoek in een bepaald dossier te beïnvloeden (zij het toen wel niet op het privé-adres van de rechter), dat ze in de jaren '80 reeds misbruik van functie maakte door als europees parlementslid met een vals paspoort Algerije binnen te gaan om kinderen terug te halen, en in 1988 de aanwezigheidslijst van een schepencollege van Hoei vervalste. En overigens: na hoeveel keer verontschuldiging vragen kan een burger vanaf nu zijn verkeersboetes kwijtgescholden krijgen ? Zou zevenmaal voldoende zijn?

In dit geval is spreken van een inbreuk op de scheiding der machten wel degelijk terecht. Weliswaar wordt de uitdrukking scheiding der machten regelmatig ten onrechte gebruikt om bepaalde gedragingen tegenover of uitingen over de rechterlijke macht te bekritiseren. Zo is het evident dat eenieder kritiek mag hebben op de werking van de rechterlijke macht in het algemeen.

Zo is het ook duidelijk dat eenieder, die geen partij is bij een rechtsgeding, na de uitspraak daarin de beslissing mag bekritiseren. Kritische evaluatie van de rechtspraak is voor sommige personen zelfs een plicht, een onderdeel van hun professionele opdracht, met name voor professoren in de rechten (Johan Leman scheen dat niet begrepen te hebben toen hij personen die een bepaald arresten bekritiseren verweet de scheiding der machten te schenden). De scheiding der machten brengt hierbij hooguit mee dat precies leden van de wetgevende en uitvoerende macht zich een stuk terughoudender moeten opstellen.

Zelfs de betrokken partijen hebben de vrijheid de beslissing te bekritiseren, met dien verstande dat 1° van hen toch wel mag worden verwacht dat ze duidelijk maken betrokken partij te zijn en geen derde, en 2° ze wel door de beslissing gebonden zijn en behoudens het gebruik van de voorziene rechtsmiddelen deze ook loyaal zullen moeten uitvoeren. Dat laatste wordt met name door de overheid zelf wel eens vergeten, die er vaak niet voor terugdeinst om door de rechter vernietigde overheidsbeslissingen achteraf te gaan valideren, of zelfs voor de uitspraak te bekrachtigen om ze zo aan rechterlijke controle te onttrekken (zoals bv. de vergunningen voor het Deurganckdok; de koning zal er zich me dunkt wel voor hoeden zijn naam aan dat dok te geven). Dit betekent op zijn beurt natuurlijk ook niet dat de wetgever geen wetten zou mogen maken die tegen de bestaande rechtspraak ingaan - maar dan wel wetten in materiële zin en geen Einzelfallgesetzgebung natuurlijk. Goede wetten maken is zelfs de belangrijkste taak van de wetgever, waarin deze overigens schromelijk te kort schiet; zozeer zelfs dat men regelmatig stelt eerst te zullen zien wat het Arbitragehof denkt vooraleer men een probleem door middel van wetgeving wil regelen.

De situatie is enigszins anders wanneer de zaak sub iudice is, nog niet is beslecht. Ook dan geldt in beginsel wel nog de vrijheid om publiekelijk zijn mening te uiten over de zaak; het Hof voor de mensenrechten in Straatsburg heeft dat duidelijk bevestigd in het arrest Sunday Times. Ook hier is precies voor de leden van de wetgevende en uitvoerende macht een zekere terughoudendheid geboden, die voor de gewone burger niet geldt.

Iets heel anders is dan precies de niet-publieke poging tot beïnvloeding, zoals door Lizin. Daarvoor gelden procedureregels, die essentiële beginselen zoals de onafhankelijkheid van de rechter en het beginsel van tegenspraak en gelijkheid van wapens in het proces moeten garanderen. Als een derde in het geding zelf stelling wil nemen, dient hij dit dus in wezen publiek te doen, of althans met kennisgeving aan de partijen. Daarom was ook de reactie van Magistratuur en maatschappij op het incident-Lizin erg zinvol: rechters zouden elke poging tot beïnvloeding in een hangend geding door personen met publieke functies, openbaar moeten maken.

In casu heeft de rechter dit ook gedaan. In een tussenvonnis besliste de 16e kamer van het Hof van beroep te Luik op 14 maart 2005 (A.R. nr. 2004/JE/143) zich van de zaak te onthouden en deze naar een andere kamer te zenden, met in het arrest de uitdrukkelijke opgave van de stukken die de rechter privé had ontvangen vanwege Mw. Lizin. Dit was de enige juiste beslissing: hoewel dit precies de onpartijdigheid bewijst, zou het tegendeel minstens een schijn van partijdigheid hebben geschapen. In andere gevallen, waar het louter gaat om brieven of stukken die door een derde aan de rechter zijn bezorgd, zonder dat er sprake is van misbruik van een publieke functie, zou een openbaarmaking alleen misschien wel kunnen volstaan. En allicht moeten we dergelijke onregelmatige processtukken maar eens stelselmatig op het internet zetten. De openbaarheid van de rechtspraak en de rechtspleging is immers toch ook een grondbeginsel van onze grondwettelijke orde.

Matthias E. Storme

Geen opmerkingen:

 
Locations of visitors to this page